Meneer Shui schaamde zich niet

Verhalen » Meneer Shui schaamde zich niet

Waargebeurd verhaal voor kinderen over christenen in de tijd van de Culturele Revolutie in China

Meneer Shui schaamde zich niet

 

Ben jij wel eens ongehoorzaam op school? Dat je stiekem praat of een briefje schrijft? Of dat je niet oplet maar aan iets anders zit te denken?

Als dat gebeurt, krijg je waarschijnlijk een waarschuwing van de meester of juffrouw. Of misschien moet je wel vooraan zitten, zodat je beter op kunt letten.

Maar wat als je een verkeerd antwoord geeft? Als je een som niet goed hebt, of niet meer weet hoe je een woord moet schrijven? Krijg je dan straf? Ik denk het niet. Misschien moet je wel extra tijd oefenen of krijg je wat meer hulp met een vak dat je moeilijk vind.

Vroeger ging dat anders. Als je niet goed je best deed op school, of je deed wel je best maar je maakte toch veel fouten, dan kreeg je straf. Een van die straffen was dat kinderen voorin de klas moesten staan met een bord om hun nek waarop een ezel stond, of het woord ‘domoor’. En dan kon iedereen je uitlachen. Andere landen hadden ook zulke straffen. In Engeland bijvoorbeeld, kregen kinderen een witte puntmuts op waarop stond dat je een domoor was. Ik denk dat kinderen zich dan wel heel erg schaamden!

Dat is eigenlijk best gemeen. Vooral als je er niets aan kunt doen dat je iets niet wist. En kinderen gingen er ook niet echt beter van leren. Misschien probeerden ze nog harder, maar je begrijpt je sommen niet opeens beter als je uitgelachen wordt. Veel kinderen kregen alleen maar een hekel aan school. Daarom zijn scholen daarmee gestopt. En hopelijk komen dit soort straffen niet meer terug!

Maar juist omdat het zo gemeen is, waren er ook regeringen die deze straf gebruikte voor hun tegenstanders. We gaan zestig jaar terug in de tijd, naar het land China. Daar was toen heel veel onrust. We noemen die tijd de ‘Culturele Revolutie’. Rijke mensen werden ver weg gestuurd van de steden, en gedwongen om als boer te werken. Hun land werd afgepakt en werd bezit van de regering. Alle mensen moesten leren om net zo te denken als de leider van China, die Mao heette. Alles wat van vroeger was, werd kapot gemaakt. De regering wilde een nieuwe start maken. Een van de dingen ‘van vroeger’ die weg moesten was religie. De kerken gingen dicht en christenen kwamen alleen nog in het geheim samen.

De regering geloofde niet in God en de mensen mochten ook niet meer in God geloven. Deden ze dat wel, dan kwamen daar allerlei problemen van. Dominees werden in de gevangenis gestopt, waar ze heel slecht behandeld werden en erg hard moesten werken. Soms stierven ze daar. Maar ook gewone christenen hadden erg te lijden. Soms werden hun huizen verwoest, raakten ze hun baan kwijt, of werden ze mishandeld.

Maar net als bij ons vroeger op school, vond de Chinese regering het ook een goede straf om mensen zich te laten schamen. Mensen die iets deden wat de regering niet wilde, kregen -net als Engelse kinderen vroeger op school- een hoge, witte punthoed op, en daar stond op wat ze verkeerd hadden gedaan. Dan werden ze door de straten geleid, waar een boze menigte hen uitlachte, naar hen vloekte, op hen spuugde en stenen en zelfs poep naar hun gooide. Dat gebeurde ook met christenen. Op je hoed stond dan ‘Deze persoon gelooft in Jezus’. Geloven in Jezus werd als iets heel doms gezien, en iets slechts, want dan gehoorzaamde je de regering niet.

Op een dag werd een groep christenen ontdekt en ze moesten allemaal met zo’n hoed op door de stad lopen. Meneer Shui was een van deze groep christenen. Er was echter een probleem. Er waren net niet genoeg hoeden met ‘Deze persoon gelooft in Jezus’ erop. Meneer Shui kreeg geen hoed.

Foto uit de tijd van de culturele revolutie, een openbaar proces

Hij was heel teleurgesteld. Voor een christen was het geen hoed van schande, maar een van eer. Ze mochten lijden voor de naam van Jezus. Net als in de Bijbel de apostel Paulus. Lopend door de straten, konden de mensen die hen mishandelden de vreugde en vrede op het gezicht van de christenen zien. Ze waren niet beschaamd om de naam van Jezus op hun hoed te dragen, al werden ze bespot.

Meneer Shui was heel blij toen er de volgende dag wel een hoed voor hem was. Stralend liep hij door de straten. Hij kreeg nu ook de eer om te lijden voor de naam van Jezus. Toen de parade afgelopen was, vroeg meneer Shui of hij de hoed mee mocht nemen naar huis om hem te herinneren aan zijn ‘misdaden’. De politie vond het een rare vraag, maar het mocht toch. Misschien dacht de politie dat de hoed hem eraan zou herinneren wat er zou gebeuren als hij weer stiekem een kerkdienst bezocht.

Maar meneer Shui had een ander plan. Voortaan zette hij de hoed op als hij aan het werk was op zijn boerderij. Terwijl hij zijn koeien molk en zijn schapen liet grazen, droeg hij die hoed van schaamte. Mensen verklaarden hem voor gek. De politie was boos omdat hij zich niet schaamde voor de hoed maar juist trots was. En iedereen die hij tegen kwam, wist gelijk dat hij in de Heere Jezus geloofde.

Door alle moeite heen, bleef meneer Shui trouw aan de Heere Jezus. Hij stierf in het jaar 2000, na een lang leven als getuige van de Heere.

We doen allemaal wel eens iets waar we ons voor schamen. Misschien zijn we wel bang dat andere mensen het te weten komen en ons uitlachen. Maar we hoeven ons nooit te schamen dat we geloven in de Heere Jezus. En als anderen ons uitlachen, dan mogen we denken aan wat de Heere Jezus zei: Zalig zijt gij, als u de mensen smaden, en vervolgen, en liegende alle kwaad tegen u spreken, om Mijnentwil. Verblijdt en verheugt u; want uw loon is groot in de hemelen. (Matt 5: 11 en 12)

Meneer Shui schaamde zich niet en heeft zijn loon ontvangen.

Dit verhaal is gebaseerd op een getuigenis uit het boek ‘Henan’ van Paul Hattaway, waarin verhalen zijn verzameld uit de Chinese kerkgeschiedenis.